Het is zaterdagavond. Het is muisstil in de Canicula. We hebben allebei een iPad op schoot en oortjes in. De kapitein kijkt journaal en ik verdoe mijn tijd met een hele leuke serie.
In de boot naast ons praat een man met een basstem tegen een vrouw met een zachte stem. De muziek staat een tikkeltje te luid en ze praten aan-een-stuk door. Dan begint de man te zingen.
‘Dat is geen zingen, dat is baltsen’, zegt de kapitein.
Misschien denken de buren dat ze alleen op de wereld zijn? We praten wat harder. Dat hadden we beter niet kunnen doen, want ook de muziek wordt een tikkeltje harder gezet. De wereld buiten bestaat niet voor verliefde mensen.
Zuchtend zetten we de iPad iets harder.
Het is zondagmorgen. Uit de zeilboot aan de andere kant van de Canicula stapt een man met een douchetas. Hij roept geïrriteerd tegen de vrouw op het schip: ‘Ga jij nu ook eindelijk eens douchen?’ Anders moet ik op jou wachten en daar heb ik géén zin in’. De vrouw knikt en kijkt de man rustig na. Dan gaat ze op het dek zitten en kijkt genietend om zich heen.
Na een minuut of tien verschijnt manlief weer op de steiger. ‘Heb je nou nog niet gedouched?’ De vrouw zegt verontschuldigend dat ze nu meteen gaat. De man is overduidelijk boos.
‘Moet ik alwéér wachten!’
Hij ruimt briesend wat spullen aan de kant totdat de vrouw weer verschijnt. Nog vóór ze goed en wel aan boord is gooit hij de achterlijnen los en zet de motor in z’n achteruit. De tros op het voordek zit nog vast. De vrouw probeert los te gooien, maar de lijn zit klem onder de landvast van de buurboot. ‘Stop!’ roept ze. Je ziet overduidelijk aan de man dat hij dat eigenlijk niet wil.
Ik ben te onthutst om in beweging te komen. Gelukkig schieten andere buren te hulp. Dan varen ze weg.
Ik onderdruk de neiging om tegen de vrouw te roepen:
‘Spring van boord! Het kan nu nog!’
En daar heb ik, terwijl ik dit stukje schrijf, nog stééds spijt van.
Snel naar: